Naar boven ↑

Annotatie

A. Wit
27 augustus 2019

Rechtspraak

Annotatie bij de uitspraak van de CRvB van 3 januari 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:50

1 Samenvatting van de uitspraak van de CRvB van 3 januari 2018

Kort samengevat oordeelt de CRvB in bovengenoemde uitspraak dat betalingen uit een stamrecht- bv niet zijn aan te merken als inkomen uit tegenwoordige dienstbetrekking maar als inkomen uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna loon uit vroegere dienstbetrekking). Loon uit vroegere dienstbetrekking is weliswaar loon in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964 maar deze looncomponent voor de Belastingdienst is voor de sociale verzekeringswetten altijd uitgezonderd van het loonbegrip op grond van artikel 16 Wet financiering sociale verzekeringen, Stb. 2005, 36 (hierna Wfsv) en de vele verwijzingen naar dit artikel in besluiten gebaseerd op de socialeverzekeringswetten. Voor de goede orde kan nog worden vermeld dat in de onderhavige zaak de oorsprong van de gevestigde stamrecht-bv was gelegen in een ontslagvergoeding en een ontslagvergoeding door de Belastingdienst wordt beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Bezien vanuit deze optiek was het standpunt van het UWV dat uitkeringen uit een op deze wijze tot stand gekomen stamrecht-bv loon uit tegenwoordige dienstbetrekking vormde, op z’n minst merkwaardig te noemen. Immers, het kapitaal in de stamrecht-bv was eerder geoormerkt als loon uit vroegere dienstbetrekking. Uitkeringen uit een stamrecht-bv vormen dan logischerwijs nog steeds loon uit vroegere dienstbetrekking, zij het in kleinere porties.

2 Kwalificatie uitkeringen vanuit een stamrecht-bv

De hierboven samengevatte uitspraak van de CRvB is met name interessant vanwege het feit dat de CRvB uitkeringen vanuit een stamrecht-bv kwalificeert als loon uit vroegere dienstbetrekking in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964, waardoor de korting op de WW- uitkering ongedaan wordt gemaakt en in het voetspoor daarvan de terugvordering van betaalde voorschotten WW.

Loon uit vroegere dienstbetrekking vormt voor de Belastingdienst gewoon loon waardoor over deze looncomponent loonbelasting wordt geheven. In de socialeverzekeringswetten wordt voor het te hanteren loonbegrip in artikel 16 Wfsv verwezen naar het loonbegrip in de zin van de Wet op de loonbelasting 1964. Loon uit vroegere dienstbetrekking wordt echter steevast uitgezonderd van het te hanteren loonbegrip. In dit verband kan gewezen worden op de artikelen 3, 12c en 14 van het Dagloonbesluit werknemersverzekeringen, Stb. 2013, 185 (hierna DBW), artikel 3:2 lid 1 onderdeel a van het Algemeen inkomensbesluit socialezekerheidswetten, Stb. 2010, 869 (hierna AIB) en artikel 7 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, Stb. 2000, 307 (hierna SB 2000).

In artikel 7 van het SB 2000 wordt met betrekking tot het begrip loon uit vroegere dienstbetrekking zelfs het zekere voor het onzekere genomen, daar zowel in artikel 7 lid 1 onderdeel a als in artikel 7 lid 3 onderdeel a loon uit vroegere dienstbetrekking wordt uitgesloten van het loonbegrip in de zin van dat besluit.

De uitsluiting van loon uit vroegere dienstbetrekking van het te hanteren loonbegrip voor de socialeverzekeringswetten werkt enerzijds ten gunste voor een werknemer indien sprake is van te korten inkomen op een WW-, ZW-, WAO- of Wet WIA-uitkering en anderzijds in het nadeel van een werknemer indien sprake is van een dagloonvaststelling WW, ZW, WAO of Wet WIA alsmede bij de vaststelling van het maatmaninkomen.

3 Het begrip ‘loon uit vroegere dienstbetrekking’

Gelet op de gevolgen die het aanmerken van loon uit vroegere dienstbetrekking heeft voor de hoogte van de verschillende uitkeringen ingevolge de socialeverzekeringswetten verdient dit begrip een nadere toelichting. Indien taalkundig naar de strofe ‘loon uit vroegere dienstbetrekking’ wordt gekeken dan ontstaat vrijwel direct het beeld dat iedere betaling van een ex-werkgever is aan te merken als loon uit vroegere dienstbetrekking. Niets is minder waar. De Hoge Raad is blijkens zijn arresten van 21 juni 2000, ECLI:NL:HR:AA6257 en 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165 van oordeel dat voor het antwoord op de vraag of sprake is van loon uit tegenwoordige of vroegere dienstbetrekking bepalend is of het loon ten nauwste verband houdt met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormt. Is dat het geval dan is sprake van loon uit tegenwoordige arbeid. Indien de inkomsten meer in het algemeen hun oorzaak vinden in het voorheen verricht zijn van arbeid en dus niet onmiddellijk een tegenprestatie vormen voor arbeid, dan is sprake van inkomsten uit vroegere arbeid.   

Het is in dit verband niet relevant of de dienstbetrekking nog bestond op het moment van het genieten van het inkomen, aldus de CRvB in zijn uitspraak van 13 november 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3993, waarbij de CRvB verwijst naar het arrest van de Hoge Raad van 31 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:165. Voor de duidelijkheid, de Hoge Raad is het hoogste rechtscollege in Nederland voor belastingzaken, waarbij voorts van belang is dat cassatie kan worden ingesteld tegen uitspraken van de CRvB indien de CRvB invulling geeft aan onder andere het loonbegrip.

Het begrip loon uit vroegere dienstbetrekking is gelet op de arresten van de Hoge Raad redelijk abstract omschreven.

4 Feitelijke invulling begrip ‘loon uit vroegere dienstbetrekking’

Voor het SV-recht geeft de CRvB een meer feitelijke invulling aan het begrip loon uit vroegere dienstbetrekking en kunnen de volgende voorbeelden gegeven worden.

a. In de arbeidsrechtpraktijk wordt bij een beëindiging van een arbeidsovereenkomst met enige regelmaat bedongen dat de ex-werkgever gedurende een bepaalde tijd een suppletie verstrekt op het loon van een opvolgend werkgever of de WW-uitkering. Zo’n loonsuppletie wordt door de CRvB in zijn uitspraak van 26 augustus 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BO1104 beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking. Het gevolg van deze opvatting van de CRvB was voor de werknemer dat de suppletie geen rol kon spelen bij een dagloonvaststelling.

b. Ontslagvergoedingen en thans transitievergoedingen worden door de CRvB eveneens beschouwd als loon uit vroegere dienstbetrekking (zie de uitspraken van de CRvB in ECLI:NL:CRVB:2012:BV2048 en ECLI:NL:CRVB:2012:BW1969).

5 Resterende vakantiedagen en vakantiebijslag

Een mogelijk twistpunt in dit verband zijn betalingen door een ex-werkgever die verband houden met nog resterende vakantiedagen dan wel vakantiebijslag. Deze betalingen door de ex-werkgever vinden in de regel plaats na beëindiging van het dienstverband. Indien ten tijde van deze betalingen een werknemer reeds in aanmerking is gebracht voor een ZW-, WW- of Wet WIA- uitkering doet zich de vraag voor of deze betalingen door het UWV in mindering mogen worden gebracht op de ZW-, WW- of Wet WIA- uitkering. Het begrip loon uit vroegere dienstbetrekking kan hierbij geen rol spelen, omdat niet staande gehouden kan worden dat deze betalingen niet ‘ten nauwste verband houden met bepaalde verrichte arbeid of met in een bepaald tijdvak verrichte arbeid en daarvoor een rechtstreekse beloning vormt’.

Het UWV heeft voor deze problematiek een oplossing gezocht en gevonden. In een brief van 2 februari 2017 gericht aan het FNV neemt het adjunct-hoofd Juridisch Kenniscentrum van het UWV het volgende standpunt in: ‘Nabetaling van vakantiedagen die door de (ex)- werkgever zijn verantwoord na aanvang van een recht op WIA-uitkering maar betrekking hebben op een periode voor aanvang van het recht op WIA-uitkering wordt toegerekend aan de periode waarop die nabetaling betrekking heeft.’ De juridische basis voor dit standpunt van het UWV is gelegen in artikel 4:1 lid 7 van het AIB. Dit artikellid geeft het UWV de bevoegdheid om loon toe te rekenen aan de dag waarop het betrekking heeft, hetgeen het UWV beleidsmatig op bovenstaande wijze invult. Aangezien het AIB tevens geldt voor de ZW en de WW kan het schrijven van het UWV tevens voor deze wetten worden gebruikt.

Mr. Arie Wit